LENA KOOIJ UIT HET GROENE HART.
laatst aangepast: 11/01/2010; contact e mail dckruis at zeelandnet.nl

Intro
Stamvader Jan Aerdtsz
Willem en Adriaen: kooikers van de Bazeldijk
2 eeuwen Hoogblokland
Via Bodegraven naar Sluipwijk en Middelburg
Arij of Arie
Bakkerij Kooij
Lena: van Kooij naar Bardelmeijer

Stamboom Lena Kooij PM

Intro
We kenden haar als oma Bardelmeijer. Dat ze ook nog 'Kooij' heette, zou je bijna vergeten. Trouwens zo'n naam Kooij komt toch al genoeg voor en is dus niet zo bijzonder. Maar goed het gaat nu toch om Lena Kooij. Ze kwam uit het midden van het Groene Hart nl. Rijnsaterwoude. Ze kende de kenmerkende mengeling van plattelandsbewoner uit een verstedelijkt gebied. Geen boeren-achtergrond maar dochter van een van een ambachtsman, een bakker. Gehecht aan de ruimte en het eenvoudige leven, maar ook alert en bewust van de wereld om zich heen waar ze de kaas niet van het brood liet eten.
Juist omdat de naam Kooij (of Kooi, Kooy, Koy) zoveel voorkomt - zie spreidingskaartje hiernaast - is het naspeuren van een familie met die naam niet zo eenvoudig. De naam is afgeleid van het beroep 'kooiker' of 'kooiman', iemand die eenden ving, en dat kwam in ons waterrijke deel van Nederland nogal eens voor. Toch blijkt al gauw dat we bij de naspeuringen naar de voorouders van Lena ons kunnen beperken tot een relatief klein gebied: het Groene Hart waar Lena zelf ook vandaan kwam.


Stamvader Jan Aerdtsz.
Het is een prachtige zomerse zaterdag eind juni 1572. Jan Aerdtsz. is extra vroeg opgestaan om zijn nieuwe hengel uit te proberen. Daar staat hij nu aan de Bazeldijk langs het water van de Zederik. Hij heeft de hengel gesneden van wilgenhout. De knotwilgen heeft zijn vader langs de sloten geplant; het zijn een beetje 'supermarkten' voor allerlei nuttige materialen. Het hout wordt gebruikt voor palen, voor werktuigen, voor bezems, voor de bouw van bruggen en huizen, de twijgen dienen als veevoer etc. Jan is zuinig op zijn knotwilgen. In de Zederik en Linge is veel vis en dat is een welkome aanvulling op het dagelijks menu. Baars, voorn, snoek, meerval en allerlei soorten karpers kun je er vangen. Er is zelfs zalm en steur. Natuurlijk is het vissen met fuiken lucratiever maar kost ook veel meer materiaal en investeringen. En met een hengel gaat het ook. Jan is nog maar pas getrouwd met Maria Dircxdr., ook iemand van Hoogblokland, en hij heeft zich voorgenomen er goed voor te zorgen. Dat valt niet mee want het zijn angstige tijden. De afgelopen periode zijn er steeds vaker Spaanse soldaten in dienst van Alva in de omgeving gesignaleerd. Vlakbij in de stad Gorinchem broeit het. En deze week is het tot een uitbarsting gekomen, vertelde Jans schoonvader gisteren. Hij was met zijn schouw via de Ravensloot naar Gorinchem gevaren maar eenmaal binnen de stadsmuren bleek er weinig markt te zijn. De stad werd gedomineerd door de Geuzen die onder leiding van Martinus Brandt uit Den Briel waren gekomen. Het stadsbestuur koos de zijde van deze protestantse opstandelingen en de katholieke geestelijken hadden zich verschanst in de Blauwe Toren. Maar uiteindelijk hadden zij zich gisteren overgegeven en natuurlijk was het feest in de stad. (Dat deze katholieke geestelijken ter dood zouden worden gebracht en de geschiedenis zouden ingaan als de 'martelaren van Gorinchem' kon Jan natuurlijk nog niet weten). Laat in de middag had Jan nog wel een ruiter langs de Bazeldijk naar het noorden zien rijden; waarschijnlijk een boodschapper voor de bisschop van Utrecht. Jan was benieuwd wat de pastoor morgen in de kerk hiervan zou zeggen. Zou Hoogblokland ook 'voor de geus' kiezen? Hij dacht van wel, het zou te gevaarlijk zijn om niet mee te doen.
Zo stond Jan wat de mijmeren terwijl hij zijn hengel in de gaten hield en uitkeek over het landschap. Je kon zien dat het water van de Zederik bijna hoger stond dan de Beemd, de polder achter de Bazeldijk. Jan herinnerde zich de verhalen over de vele overstromingen. Ook zelf had hij al meermalen meegemaakt dat het in de winter erg spannend kon zijn of de dijk het hield of dat de bewoners van de Vijfherenlanden niet de dijk zouden doorsteken om zelf verlost te zijn van teveel water. Gelukkig kon Jan op die prachtige zaterdagmorgen nog niet bevroeden dat hij in de komende winter opnieuw te maken zou krijgen met zo'n overstroming en dat dat ook alles te maken had met die oorlog met de Spaanse overheerser. Want na de doorbraak in 1573 bij ijsbezetting werd het land in 1574 nog 7 jaar onder water gehouden om de Spanjaarden uit het gebied te houden. Voor Jan en de andere bewoners langs de dijk en in de polder was het rampzalig. Hoewel men op de hoger gelegen donken waar ook Hoogblokland op lag wel droogbleef en ook het omliggende land zo nu en dan wel droog viel, was het onproduktief. Velen moesten gaan bedelen of trokken weg. Anderen probeerden met visvangst en met ambachtelijke bezigheden te overleven. Dat lukten uiteindelijk ook Jan en Maria en naarmate de 16e eeuw vorderde braken wat rustiger tijden aan. Zo konden ze ook aan de Bazeldijk een gezin stichten met 2 dochters - Neeltje en Maeijke - en 4 zonen met natuurlijk de namen Aerdt en Dirck en vervolgens nog Willem en Adriaen.

Willem en Adriaen: kooikers van de Bazeldijk
Op 1 maart 1610 gaven de Heilige Geestmeester (diacenen) Adriaen Rutgerss en Hendrick Bayenss een kooi in erfpacht aan Jan Aertss en zijn zoon Willem Janss. De kooi was drie morgen groot en er hoorde een hennipwerf bij. Het geheel was gelegen aan de Bazeldijk, achter de grote wile. De andere kooi lag in de polder De Beemd. Dat melden G.S.C. van Kuilenburg-Vaars en C.B. van Kuilenburg in hun standaardwerk 'Over Blokland' op p. 70. We hebben het dan inderdaad over onze stamvader Jan Aerdtsz. en zijn zoon Willem. Willem zal - net als zijn jongere broer Adriaen trouwens - daarna de naam Kooij gaan dragen. Kennelijk zijn beide broers de kooikers van genoemde eendenkooien. Daarmee behoorden ze in deze streek tot degenen die al tamelijk vroeg een achternaam gingen dragen; kennelijk was dat kooikerberoep nogal beeldbepalend.

Het is niet precies bekend wanneer eendenkooien voor het eerst werden geëxploiteerd. Zeker is dat ze omstreeks midden van de 15e eeuw voorkwamen in het waterrijke westen van Nederland en in de 16e eeuw het aantal snel toenam. De kooien werden toen overigens 'vogelkooien' genoemd; eenden heetten destijds nl. 'entvoghels' of gewoon vogels. Eendenkooien zijn soms nog als een karakteristiek landschapselement in onze woonomgeving te zien. Je kunt hier en daar herkennen aan de opgaande kooibossen in het vlakke landschap. De locatie 'Grote Wiel' is overigens al terug te vinden op oude kaarten en nog steeds zichtbaar in het landschap waar de Bazeldijk met een boog om de asfaltfabriek van Van Kessel loopt; achter de fabriek is nog altijd sprake van een waterrijk gebiedje en opgaande bossages. Hier ligt dus de oorsprong van de naam 'Kooij'. De kooi in de Beemd is niet meer zo eenvoudig te traceren; langs de Beemdweg zouden enkele bebouwde percelen ooit een eendenkooi kunnen zijn geweest.

 


Een eendenkooi bestaat uit een centrale kooiplas die uitmondt in diverse smalle kromme slootjes. Rond de kooiplas staan bomen en rietmatten. Het kooibos biedt luwte in het open weidegebied en de kooiplas vormt dan ook een aantrekkelijke schuilgelegenheid voor wilde eenden, die nog verder aangelokt worden door de tamme eenden van de kooiker. Met behulp van de tamme eenden en zijn kooikershondje lokt de kooiker (zich schuilhoudend achter de rietmatten) de wilde eenden de zijslootjes in door al graan voerend  langs het slootje vooruit te lopen. Als de eenden ver genoeg in het zijslootje, dat ook "pijp" genoemd wordt, zijn gezwommen, duikt de teruggelopen kooiker plotseling op aan het begin van het slootje. De wilde eenden vliegen verschrikt op, maar botsen tegen gaas of netten en komen in een grote fuik terecht. Uiteindelijk gaan ze daar "de pijp uit" en komen daarna ergens in de pan terecht. Deze vangsttechniek heeft zich in de Middeleeuwen ontwikkeld. Onze voorouders moesten op alle mogelijke manieren voedsel verzamelen en produceren. Vissen en jagen hoorden bij de gemengde bedrijfsvoering.
Het kooien van wilde eenden maakte in de 15e tot de 17e eeuw deel uit van bezigheden van menige veehouder. Zo waren er kleine kooiplasjes met maar één vangpijp die direct grensden aan het boerenerf. De boer kon bij zijn winterwerkzaamheden in de stal, bijvoorbeeld rond melkenstijd tegen het vallen van de avond, vanuit de stalramen het kooiplasje in de gaten houden. Als hij constateerde dat er vreemde eenden waren ingevallen, kon hij zo stil mogelijk de stal verlaten en de jacht beginnen. Elke eendenbout was meegenomen in die jaren.

Daarnaast had men kooien van zo'n een of twee hectare, die verder van de boerenwoningen lagen. De kooi bij de Grote Wiel - 3 morgen groot d.w.z. 2,5 ha. - was zo'n grotere kooi. In de loop van de tijd trad er zekere specialisatie op, zoals die bij de meeste agrarische activiteiten plaatsvond. Sommige boeren die op een gunstige locatie zaten, of er veel gevoel voor hadden, legden zich meer op het kooibedrijf toe. En door grote landeigenaren werd geinvesteerd in grote kooien zoals het bekende 'roggenei-model' (rechthoekige plas met 4 pijpen).
Kooien was een seizoengebonden werk, dat liep van eind juli tot tegen het einde van de winter. Daarna kwam de gesloten tijd. Vaak combineerde een kooiker zijn werk met mandenmaken (eendenkorven) en het maken en repareren van rietmatten. Daarnaast leverde de kooi ook geriefhout op van essenhakhout en wilgengriend.
In de loop van de 17e eeuw nam het aantal eendenkooien snel af. Door betere ontwatering stonden polders 's winters niet meer blank, was er sprake van intensivering van het grondgebruik met hogere opbrengsten en nam de vraag naar eendenbout in de stagenerende steden af. Investeren in eendenkooien was lang niet overal in het Groene Hart gebied meer rendabel. Maar in het rivierengebied zoals de Alblasserwaard hebben ze nog lang bestaan en zijn er nog altijd enkele terug te vinden (bijv. natuurgebied De Zouwe bij Ameide).

Twee eeuwen Hoogblokland
Zo rond ca. 1550, toen Jan Aerdtsz geboren werd, telde Hoogblokland zo'n 40 huizen Tijdens de overstromingen van 1573 en 1574 raakte het grotendeels ontvolkt, maar in 1632 telde het weer zo'n 50 huizen en een eeuw later zo'n 60 huizen. In die jaren is de 'Kooij-familie' sterk gegroeid en vertakt.
De jongste zoon van Jan was Adriaen die waarschijnlijk met zijn broer Willem het kooikersbedrijf runde. Dit is des te waarschijnlijker omdat vader Jan overleed toen Adriaen nog jong was en het voor de hand ligt dan zijn broer zich over hem ontfermde. VaderJan had ook een hennipwerfje of henniptuin in pacht gekregen. In de loop der jaren werd hennep - hier kennep geheten - steeds belangrijker. Aanvankelijk gebruikte men een klein stukje van de akker voor het maken van wat touwwerk en kleding voor eigen dagelijkse behoefte. Het zaad deed dienst voor het voeren van diverse vogelsoorten of werd op de markt van Gorinchem verkocht. Met de ontwikkeling van de scheepsbouw in de Gouden Eeuw groeide ook de hennepteelt. Schepen moesten worden voorzien van tuigage en zeilen die met touwen werden bediend. De hiervoor benodigde hennep werd op kleine akkers achter de boerderijtjes geoogst op wat hogere grond; daarvoor werden extra sloten gegraven en met de grond verhoogde men de akkertjes. Als de hennep enkele meters hoog waren werden ze geoogst en in de sloten geroot en daarna in open bakstenen ovens gedroogd. Met een vork werden de hennepstengels op het rooster gelegd en gedraaid; lette je even niet op dan vlogen ze in brand. De gedroogde stengels werden in de herfst en winter in zgn. braakhutten gebraakt (gekneusd). Daarna werden de vezels in bossen gebundeld en gekocht door de 'bosser'

Ongetwijfeld moet de jonge Adriaen - en wie niet in zijn omgeving - het verhaal gehoord hebben van de ontsnapping van Hugo de Groot uit het slot Loevenstein op 22 maart 1621. Het imposante slot lag vlak bij net aan de andere kant van de rivier de Waal. Ook in Blokland waren er na de Dortse Synode van 1618/1619 onzekere gevoelens. Vanwege zijn remonstrantse sympathieen werd de eerste Bloklandse predikant Cornelis Geisteranus in 1620 uit zijn ambt gezet hoewel hij zeer geliefd bij de Bloklanders. Maar tolerantie was in kerkelijke kring ver te zoeken. Ook Hugo de Groot had meer sympathie voor het remonstrantse gedachtengoed en voortzetting van het vredesbestand (12-jarig bestand) en hij werd vanwege zijn ideëen opgesloten. Op 22 maart 1621 ontsnapte Hugo uit Loevenstein. Op deze dag was het jaarmarkt in Gorinchem, en de gevangenisbaas was weg. Zijn vrouw Maria legde met dienstmeisje Elselina de boeken in het bed, zodat het net leek of Hugo ziek was. Met alleen zijn ondergoed en zijden kousen aan kroop hij in de kist. Elselina ging met de soldaten mee naar Gorinchem om de kist in de gaten te houden. Eenmaal bij de familie aangekomen stapte Hugo eruit om ijlings in metselaarskleren naar Antwerpen te vluchten. Vandaar vertrok hij naar Parijs. Ook de Bloklandse predikant Geisteranus moest vluchten vanwege een vermeende medeplichtigheid aan een aanslag op Maurits.

Adriaen trouwt in 1625 met Jannetje de Haen uit Minkelis (Minkeloos), achter uit de Beemd. Kwam dat misschien omdat de kleine eendenkooi daar in de buurt lag? Ze krijgen 3 dochters en 4 zonen. Onze familietak Kooij zal zich via twee lijnen ontwikkelen nl.via zoon Pieter en via zoon Engel. Later zal de kleindochter van Pieter, Neeltje trouwen met haar achterneef Claes, de kleinzoon van Engel.
Van Pieter is het maar de vraag of hij aan de Bazeldijk bleef wonen. We komen een aantekening tegen waarbij hij genoteerd staat als kerkmeester van Blokland. Wel is hij getrouwd met een bekende Bloklandse familie nl. Neeltje Gerritsdr Boeff, dochter van een boer met een hofstede aan de Bazeldijk. Een ver familielid is gedurende 30 jaar (1641-1671) schout van Blokland. Wellicht is het kerkmeesterschap gewoon een bijbaantje. Het is overigens wel de tijd dat de kerk grondig wordt opgeknapt zo rond 1661/1662. Onder de meewerkende ambachtslieden komen we ook weer de naam Boeff tegen; Gijsbert Cornelis Boeff leverde 'tuynrijsen'.
De jongere broer van Pieter, Engel, trouwt na een kortstondig huwelijk met Elisabeth Eijmers, op 31 jarige leeftijd in 1671 met Metje de Greef uit Nieuwland. Zijn andere broer Aert was al naar Nieuwland, aan de andere kant van de Zederik, vertrokken. Tal van veranderingen voltrekken zich aan de Bazeldijk. Sinds 1658 is er een regelmatige trekschuitdienst tussen Gorinchem en Vianen. Opstappen kan bij de overtoom van Arkel en in Meerkerk. Maar natuurlijk betekent het ook dat men aan de Bazeldijk veel meer contact krijgt met en nieuws hoort uit de verderweg gelegen wereld.
Ook de organisatie van de dijkverdediging verbeterd. In verband met het schouwen worden in 1671 genummerde palen rond de Alblasserwaard gezet. De laatste paal is de paal op de kruising Bazeldijk-Dorpsweg bij Hoogblokland. Deze paal nr. 351 wordt een bekende plaatsaanduiding: Bloklandse paal.
Dan breekt het rampjaar 1672 aan: het jaar dat het volk redeloos, het land reddeloos en de regering radeloos leek. Engeland, Frankrijk, Munster en Keulen hadden ons land de oorlog verklaard. De zeeverdediging was veilig in handen van Michiel de Ruijter maar op land was dat minder eenvoudig en moest de Waterlinie helpen. Land werd onder water gezet, niet zo diep dat men er over kon varen maar voldoende om niet te onderscheiden waar men langs kon; zo kon de verdediging zich concentreren op enkele hooggelegen dijken. Zo'n punt was ook de Bazeldijk met een verdedigingspost bij de Grote Wiel. Bij de aanval van de Fransen op Gorinchem op 8 augustus 1672 werd de Bazeldijk strijdtoneel en moesten de bewoners de wijk nemen vanwege de vijande, het water en de branden. Ze konden dat jaar ook niet oogsten. Dat de waterlinie een succes bleek, was voor hen maar een schrale troost.

De kinderen van Pieter en Neeltje dateren nog van vlak voor het rampjaar. Het zijn Arie, Jan en Marrigje
Vlak na het rampjaar in 1673 wordt bij Engel en Metje een zoon geboren die ook de naam Arie krijgt. Zo is de naam Arie Kooij al volop in gebruik en voor het onderscheid wordt dan ook een patroniem bijgevoegd: Arie Pieters Kooij en Arie Engelen Kooij.
Ondanks het zgn. rampjaar zijn het toch relatief voorspoedige tijden met een bloeiende hennepteelt, een grote vraag naar vis en marktproducten vanuit de stad en relatief weinig natuurrampen.
Jan Pieters Kooij trouwt met een Jannigje Teunisdr uit Meerkerkerbroek. Arie Engelen Kooij haalt een echtgenote uit Schelluinen, Maria Claasdr. en trouwt rond 1695. Zijn vader trouwt 5 jaar later, 60 jaar oud, voor de 3e keer. Uit de gegevens van de zgn. damstegen - weggetjes waarlangs binnendijkse aarde naar de dijk werd gehaald - kan achterhaald worden wie er zoals aan de Bazeldijk woonden medio 18e eeuw. Beginnend bij de Achterkade, 150m verder het huis van weduwe Ary Versluys, nabij de Bazelbrug Peter Donk, Jan Flooren en Ary van Buuren, ter hoogte van de fabriek van Van Kessel was de Joppesteeg en en even verderop woonde Ary Engelen, dan 500 m voor de Bloklandse Paal de huizen van Ary de Borst en Jan de Vlieg. Arie Engelen woonde dus nog steeds nabij de Grote Wiel, de plaats van de eendenkooi die Jan Aerdtsz in pacht kreeg.
Arie kon het vast goed vinden met zijn schoonfamilie want zijn oudste zoon werd bij zijn geboorte in 1698 naar zijn schoonvader, Claes, genoemd. Pas zijn tweede zoon kreeg de naam Engel. De oudste dochter van Jan Pieters Kooij, kreeg in 1700 de naam van zijn moeder, Neeltje.

Op dinsdag 19 maart 1709 's morgens tussen 3 en 4 uur breekt bij Hardinxveld de dijk door. In de woorden van de Bloklandse predikant: '...dat daar door ondergeloopen is den gantschen Alblasserweert nevens den Lande van Arkel tot een groote droefheid van alle de ingelanden als sijnde een sware besoukinge van den rechtveerdigen God, deweile de sonden des volke van Neederland groot en vele waren want daar ging voor af een sterken droevige winter, waar door menschen en beesten dood vroren dewijle dat bijna nagt voor nagt en dag bij dag, de wateren stolden wel drie duijm dikte waar door het ijs ongemeen swaar wierd. Ja soo swaar was, dat geen ouden van dagen sulcx oijt gehoord of gesien hadden en duijrde wel 12 a 13 weken sonder ophouden daarenboven soo vieel een ongemeene sneeuw soo dat het veld als met bergen bedekt lag en uijt alle oorden der wereld bewaarheid wierde." Het water stond 6-10 voet hoog (1,80-3.00m).
Tot overmaat van ramp werd de overstroming ook nog eens gevolgd door een periode van veepest (1713-1719). Om schade zoveel mogelijk te beperken werd er bepaald dat niemand paarden, beesten, schapen of andere haven langs de Bazeldijk mocht laten lopen. Tevens werd bepaald dat men ook geen dode krengen op de Bazeldijk mocht leggen.
Op 9 februari 1726 was het weer raak en brak de dijk bij Kedichem. Volgens ds.Prato..."was deze watersnood te droeviger voor de goede ingesetene door dien door het hoge water en geduijrige winden, veele huijze geheel wierden weggeslagen en de overige meest geruijneert of van haare mururen ontbloot waren...". Maar toen het droog begon te vallen en men de dijken weer dichtte was dat tot ongenoegen van de bewoners aan de overzijde van de Bazeldijk in de Vijfheerenlanden want die zagen zich van een prima afwatering beroofd. Op 3 april verzamelden in Meerkerk een groep mannen voorzien van bootjes en met spaden en gereedschap maar ook met snaphanen, pistolen of geweer. Ze kozen positie bij de Grote en Kleine Wiel onder Hoogblokland om de dijk door te graven en verschansten zich in een huis langs de dijk. De schout van Meerkerk had inmiddels alarm geslagen en een detachement van 25 soldaten onder leiding van de Heer van Noordeloos verjoeg de Vijfherenlanders. Soldaten uit Gorcums garnizoen namen de bewaking van de Bazeldijk over. Het zal een spannende nacht zijn geweest voor de families aan de Bazeldijk.

In 1729 overlijdt Jan Pieters Kooij en trouwen dochter Neeltje en achterneef Claes Kooij. Zij weten dan inmiddels welke gevaren er zijn als het gaat om overstromingen. Maar toch moet het ergste nog komen. De overstroming van 1740 treft niet alleen het laaggelegen land maar ook de huizen op de hooggelegen donken. De overstroming van 1726 stond nog vers in het geheugen en boeren hadden zich op het nadere onheil voorbereid. "...Zy werkten nagt en dag om stellingen, zolderingen en steigers te maaken, daar zy huisraad, vee, hooi en ook zic zelven op bergden, zoveel als zy konden..." Op 3 jan 1741 om 8 uur begon de klok van Blokland te luiden om de bewoners te alarmeren omdat elders de Lingedijk was doorgebroken. Wederom in de woorden van ds.Prato: "..Anno 1740 op Kersmis is onze waard wederom van den Here met eene droevige Inondatie bezogt, zijnde toen het water wel drie voet hoger geweest en het grootste gedeelte van de huyzen geruineert sijn blijvende op het dorp maar weinig huyzen boven, en was de elende onbeschrijffelijk". En op 12 maart 1744 was het weer raak toen de dijk bij Lexmond het begaf.
Schade aan huis en huisraad deed er niet zoveel toe en eenvoudig te herstellen in vergelijking met schade aan het land. En ook nu werden deze rampen gevolgd door een periode van veepest (1744-1759).
Is het ook deze overstroming geweest met al haar gevolgen die Neeltje teveel zijn geworden? Het lijkt er wel op want op 1 februari 1741 overlijdt Neeltje op 40-jarige leeftijd. Claes blijft achter met 5 kinderen, de oudste is 8 jaar en de jongste is net een half jaar oud. Ongetwijfeld zijn ze opgevangen door andere leden van de familie Kooij waarvan sommigen ook met oude Bloklandse families zijn getrouwd. Zo was zwager Pieter met Willemijntje Vlieg van de Bazeldijk getrouwd; Willemijntje was al getuige bij het huwelijk van Neeltje en Claes en ook bij de geboorte van verschillende kinderen; hun band moet dus el hecht geweest zijn. Zus Jannigje was getrouwd met Leendert van Muijlwijk, misschien wel de bekendste familienaam van Hoogblokland. Broer Metje was ook getuige bij de doop van enkele kinderen en trouwde Pieter Hooglander uit Noordeloos. En (half)broer Antonij trouwde met Adriaantje Vogelezang die in 1751 in de herberg naast de kerk nering gevonden hadden waarbij de gelagkamer later als raadszaal diende.

 

Via Bodegraven naar Sluipwijk
Arie, de 2e zoon van Claes en Neeltje die in leven blijft, wordt in 1734 geboren. In 1753 wordt hij als lidmaat ingeschreven in de kerk van Hoogblokland. De Gouden Eeuw is nu duidelijk over het hoogtepunt heen en economisch is het allemaal minder florissant. Is dat de reden dat Arie zijn heil elders zoekt? In ieder geval trouwt hij - 30 jaar oud - in 1764 in Bodegraven. Kennelijk is hij al eerder uit Hoogblokland vertrokken want de huwelijksakte meldt dat hij al in Bodegraven woonachtig is net als overigens zijn vrouw Willempje Sliedrecht die oorspronkelijk uit Willige Langerak (Lopik) komt. Het zal een hele onderneming geweest zijn maar niet onwaarschijnlijk is dat Arie over het water is gereisd. Het zal een hele onderneming geweest zijn maar niet onwaarschijnlijk is dat Arie over het water is gereisd. In Hoogblokland kwam immers dagelijks een trekschuit naar Vianen langs. In Vianen kon je dan overstappen naar Utrecht, naar Amsterdam of richting Gouda. Een mogelijkheid is ook dat hij of zijn vader contacten had in Bodegraven want in 1736 was zijn tante Grietje, die getrouwd was met Jan Ariens Vermey, aldaar overleden.


Omgeving Bodegraven ca. 18e eeuw


Bodegraven staat zeker in die periode bekend als het 'deftige' dorp. Na verwoesting door de Fransen, die in 1672 de bevroren Hollandse Waterlinie overstaken is het dorp geleidelijk herbouwd. Dat deftige karakter is ook te zien op een oude kopergravure van omstreeks 1750, dus rond de tijd dat Arie zich hier vestigde, waarop de huidige Oude Markt en de kerk zijn te zien en deftig geklede mensen. Bodegraven telde toen zo'n 350 huizen. Er waren lijnbanen, zaagmolens, een hoedenmakerij en een fabriek van houten hakken en zolen onder schoenen en muilen en een franse kostschool. Overigens is het maar de vraag of Arie in het dorp zelf woonde en werkte of als arbeider bij de boer of bij de turfontginnigen of de hennepteelt in de omgeving. In totaal woont hij er zo'n 10 jaar; tussen 1773 en 1776 verhuist hij naar Sluipwijk, nu een pittoreske buurtschap temidden van de Reeuwijkse plassen maar toen een lintbebouwing en turfontginning.


Oude Markt Bodegraven omstreeks 1750

 

Arij of Arie

PM
Klaas, jongste zoon van Arie wordt in 1779 in Sluipwijk geboren
In 1807 trouwt hij met Jacoba van der Laan.
In die tijd kennelijk hoge kindersterfte: 8 kinderen halen amper de 2 jaar, Maria en Gijsbertje worden in de 30 en alleen Gijsbert, Neeltje en Arie worden ouder.
Zoon Arie wordt in 1816 in Sluipwijk geboren
Klaas tussen mei 1818 en febr 1819 van Sluipwijk naar Middelburg; Klaas is dan ca. 40 jaar.
Tussen 1832 (overlijden Willemtje) en 1843 (trouwen Gijsbert) verhuizen ze naar Boskoop (Klaas tussen 53-64jr)
Hij daar bouwman en Jacoba 'bouwvrouw'; Jacoba overlijdt in 1849 en Klaas in 1852 in Boskoop.
Neeltje gaat in Aarlanderveen wonen tot 1894; Gijsbert woont in 1853 in Boskoop

Zoon Arie trouwt in Boskoop met Jaantje (Adriana) van der Velden. Hun eerste kind wordt in Boskoop geboren maar hun tweede in 1853 in Alphen en Rietveld. Op 15 mei 1852 is het gezin verhuisd naar Alphen. Arie is daar 'bouwman', later (na 1870 en verhuist van wijk G nr 296 naar wijk H nr 776) koeboer. Zoon Arie wordt in 1861 in Alphen geboren.


Bakkerij Kooij
Arie was een boerenzoon uit Boskoop. Maar hij ging liever wat anders doen. Hij leerde het bakkersvak in Utrecht. Zijn streven was een eigen bakkerij te bezitten, helaas een poging zich in Haarzuilens te vestigen mislukte. Tot 1885 was hij broodbakker in Bodegraven, in dat jaar nam hij voor f.3000 de boerderij annex bakkerij van Herman van den Boon in Rijnsaterwoude nr. 10 over. In datzelfde jaar trouwde hij met Pietertje Oskam, die hij in zijn Bodengravense tijd had leren kennen.
Arie en Pietertje kregen 10 kinderen waarvan er 5 op jonge leeftijd zijn overleden. 4 dochters en 1 zoon bleven in leven. Flora, het oudste kind kreeg met haar man een groente- en fruitzaak aan de Raadhuissstraat in Alphen aan de Rijn. Daarna kwam Lena, daar komen we later nog op terug. Wouterina woonde met haar man op een molen langs de Vliet in Leiden. Jana (Adriana) heeft lang in de bakkerij geholpen en met de broodbezorging in het dorp. Zij trouwde met haar neef Floor Oskam, een boomkweker uit Boskoop. De oudste zoon van Arie en Pietertje heette Adriaan Floris. Het was de bedoeling dat hij in de bakkerij zou komen maar het liep anders. Op 18-jarige leeftijd overleed hij aan een hartinfarct; zijn moeder vond hem liggend in de gang tussen bakkerij en woonhuis. De jongste zoon Nico wilde eigenlijk tuinder worden en werkte als zodanig ook in Ter Aar. Toch besloot hij na militaire dienst de bakkerij in te gaan en nam daar het werk van zijn zus Jana over.
Arie was en bleef echter de baas en woonde met Pietertje in de voorkamer naast de winkel. Nico trouwde in 1922 met Adriana Bardelmeijer uit Ter Aar en zij bewoonden het achterste deel van het woonhuis. Overigens was het een groot huis met boven het woongedeelte nog een stuk of 4 slaapkamers en op zolder werd de voorraad opgeslagen. Achter het huis stonden schuren waarin soms wel 50 varkens werden gehouden, die natuurlijk gevoerd werden met alles wat in de bakkerij en winkel overbleef. Soms stonden er ook wat pinken op stal. Arie had ook een hit, een klein paard. Met dat paardje en een koets had hij een soort taxibedrijf. Men sprak in Rijnsaterwoude over 'de hit van Kooij'. Het was een comfortabele koets met plaats voor 6-7 mensen. Arie haalde daarmee mensen van het station in Alphen er mensen werden voor familiebezoek naar het station gebracht. In 1935 hielden ze op met taxirijden.
De oven van de bakkerij werd vroeger gestookt met turf dat per schip en roeiboot achterom werd gebracht. Later werd ook per bakfiets spaanders en afvalhout bij de klompenmaker gehaald en houtkrullen bij de timmerfabriek. In de oorlog werd gestookt met takkenbossen. Er werd voornamelijk tarwe en witbrood gebakken. Sommige klanten hadden een eigen bakblik.
In 1937 overleed Pietertje en in 1950 overleed Arie op 89-jarige leeftijd; Nico nam de bakkerij officieel over van de erfgenamen.


achter: Jana, Nico, Wouterina. voor: Lena, Flora

Lena: van Kooij naar Bardelmeijer

PM

Milja van Tielhof: Eendenkooien in Rijnland in de vroegmoderne tijd; Tijdschrift voor Waterstaatgeschiedenis 13 (2004).
Cock Karssen: 't Deftige dorp: kleine geschiedschrijving van Bodegraven, Bodegraven/Alphen a/d Rijn, 1979
John van Gemeren: Speuren naar eendenkooien in de Reeuwijkse polders in de Reeuwijkse Reeks nr. 19
G.S.C.van Kuilenburg-Vaars en C.B.van Kuilenburg: Over Blokland, geschiedenis van een dorp in het land van Arkel; Hoogblokland 1985.

Maartje de Vos, Arie Blaazer: Kooij een bakkersfamilie. In: Tijdinghen, jrg.8 nr.2, juli 2005